Pachtwetgeving HET BEROEPSMATIG EN ECONOMISCH KARAKTER VAN HET LANDBOUWBEDRIJF Van zodra onroerende goederen (gebouwen, gronden, weiden) verhuurd worden, die hoofdzakelijk aangewend worden in het kader van een landbouwexploitatie, is de pachtwet van toepassing. Er moet een essentieel verband bestaan tussen het gehuurde onroerend goed en de landbouwbedrijvigheid van de pachter (= het beroepsmatige karakter). Als zodanig komen de landbouw, de tuinbouw en de veeteelt in aanmerking. Bosbouw wordt uitdrukkelijk uitgesloten. Het maakt hierbij niet uit of de gebruiker in hoofd– dan wel in bijberoep landbouwer is. Let wel de pachtwet speelt slechts op voorwaarde dat de opbrengsten van de gepachte gronden uitsluitend of hoofdzakelijk voor de verkoop bestemd zijn (= het economische karakter van het landbouwbedrijf). Wanneer het goed niet hoofdzakelijk gebruik wordt voor een landbouwbedrijf, kan er geen sprake zijn van een pachtovereenkomst. PACHTWETGEVING EN PAARDENFOKKERIJ Wat de dieren betreft (veeteelt) is alleen het kweken van dieren, bestemd voor de menselijke consumptie of nuttig voor de landbouw, als landbouwbedrijvigheid te beschouwen. Zo valt bijvoorbeeld het kweken van landbouwpaarden (trekpaarden) onder de toepassing van de pachtwet, terwijl dit niet het geval is voor ren- en rijpaarden, omdat een ren- en rijpaard niet aangewend kan worden voor de landbouw. Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt duidelijk dat de huurovereenkomst m.b.t. gronden waarop paarden en pony’s gekweekt worden om de ruitersport te beoefenen geen pachtovereenkomst is, omdat de gronden niet hoofdzakelijk worden aangewend voor een landbouwbedrijf. Zo kan ook de verhuring van een onroerend goed voor een rijschool niet genieten van de bescherming van de pachtwet, omdat het uitbaten van een rijschool niet als landbouwactiviteit kan beschouwd worden. De verhuring van een weide aan een landbouwer-paardenfokker blijft onder de pachtwet vallen, wanneer het gaat om de kweek van trekpaarden. Er moet altijd een landbouwuitbating zijn. De pachtwetgeving kan dus wel toepasselijk zijn, wanneer de paardenfokkerij een bijkomende activiteit op het landbouwbedrijf is en de gronden hoofdzakelijk aangewend worden voor het landbouwbedrijf. De uitbating van een paardenfokkerij, onafhankelijk van een landbouwbedrijf, valt niet onder de toepassing van de pachtwet. Een verhuring van een weide aan een paardenliefhebber waarbij de weide enkel en alleen voor zijn renpaard gebruikt wordt, blijft buiten de pachtwet. HUUR VAN ONROERENDE GOEDEREN Indien de paardenhouder geen landbouwexploitatie heeft, betekent dit concreet dat hij onder de regels betreffende de huur van onroerende goederen zal vallen (bv. huur van stallen, schuren, pisten, weiden enz…). Men spreekt in dit geval van een gewone “huur van een onroerend goed.” Een dergelijke huur kan zowel schriftelijk als mondeling tot stand worden gebracht. Het is dus niet verplicht de huurovereenkomst schriftelijk af te sluiten, opdat ze effectief geldig zou zijn. Het is echter ten zeerste aan te raden om de huur steeds schriftelijk te laten vastleggen. Dit louter om latere problemen omtrent het bestaan van een huurovereenkomst uit te sluiten. Wat betreft de huurprijs is het zo dat de partijen hier volledig vrij in zijn. Wanneer het gaat om een gewone huur, worden er door de wet geen maximum of minimum prijzen vooropgesteld. De partijen moeten dus trachten hier onderling een akkoord over te treffen. Anders is het wel gesteld bij de pacht. Daar wordt aan de hand van een wettelijk vastgestelde formule een maximumprijs berekend, welke door de eigenaar aan de pachter mag gevraagd worden. Vraagt de eigenaar meer, dan kan de pachter de terugvordering eisen van de te veel betaalde pachtgelden.